4 schakelschema's doorgelicht
Je kan het onderscheid maken tussen enkelpolige en dubbelpolige schakelaars, maar daarnaast bestaan er ook wissel- en kruisschakelaars. We verduidelijken deze begrippen en geven mee hoe je ze aansluit.
Enkelpolige schakelaar
De enkelpolige schakelaar gebruik je wanneer je een lamp in een kamer van op één punt moet kunnen in- of uitschakelen. De enkelpolige schakelaar onderbreekt één van de draden, de fasegeleider. Vanaf de schakelaar tot aan de verbruiker gebruik je dan zogenaamde schakeldraden. De kleur van die schakeldraden is zwart, maar je mag die in principe kiezen (alles behalve de gereserveerde kleuren blauw en geel/groen).
Je mag enkelpolig onderbreken in stroomkringen die beveiligd zijn voor een nominale stroomsterkte tot 16 A. Dit zijn bijvoorbeeld stroomkringen in huis die enkel verlichtingspunten bevatten. In deze kringen moet de draad die gebruikt wordt, een minimale doorsnede van 1,5 m² hebben.
Hoe aansluiten?
Sluit de fasedraad aan op de correcte aansluitingsschroef van de schakelaar. Die kun je herkennen omdat die wat dieper ligt dan de andere aansluiting. De aansluiting zal ook een markering dragen, bijvoorbeeld met de letter P (van Phase) of de letter L.
Aan de andere aansluiting van de schakelaar verbind je dan de fasedraad die naar de verbruiker loopt. Zo is de fasedraad te onderbreken met de schakelaar.
Het A.R.E.I. verplicht dat de fasedraad onderbroken is, omdat de verbruiker dan spanningsloos is bij een onderbroken schakelaar. Wat niet het geval is, mocht je de blauwe neutrale (nul)geleider daar aansluiten. Bij een enkelpolige schakelaar lopen de neutrale blauwe geleider en de geel/groene aardingsdraad door naar de verbruiker. In de praktijk moet je de draden wel ter hoogte van de schakelaar doorverbinden met behulp van een snelklem.
Dubbelpolige schakelaar
Een dubbelpolige schakelaar wordt in dezelfde situatie als een enkelpolige schakelaar gebruikt: wanneer je een lamp op één punt moet kunnen in- of uitschakelen. Het verschil tussen beide is dat een enkelpolige schakelaar één van de draden onderbreekt, terwijl een dubbelpolige schakelaar beide draden, zowel de fasegeleider als de blauwe nulgeleider, onderbreekt.
Bij een dubbelpolige schakelaar zit er voorbij de schakelaar geen stroom meer op het circuit als die af staat. Dubbelpolige onderbreking is dus met andere woorden een extra veiligheid die toevallige lekstromen uitsluit.
Is de beveiliging van hogere waarde dan een nominale stroomsterkte tot 16 A, dan moet je dubbelpolig schakelen. Dit zijn bijvoorbeeld stroomkringen die stopcontacten bevatten. Die moeten beveiligd zijn met een zekeringsautomaat van 20 A en bedraad zijn met een draad van minstens 2,5 mm². Ook in verlichtingscircuits in vochtige ruimtes of voor buiten-verlichting vind je dubbelpolige schakelaars terug.
Hoe aansluiten
Bij een dubbelpolige schakelaar moet je zowel de fasedraad als de blauwe neutrale draad met de schakelaar verbinden. De toekomende fasedraad verbind je met de aansluiting aangeduid met P of L1, de blauwe draad met N of L2 (of evenwaardige markeringen). Vanuit de andere aansluitingen vertrekken dan twee schakeldraden naar de verbruiker. De aardingsdraad mag je gewoon doorverbinden.
Wisselschakelaar
Soms moet je één lichtpunt vanop twee verschillende plaatsen kunnen bedienen. Een slaapkamer heeft bijvoorbeeld een schakelaar aan de deur nodig, maar ook een bij het bed. Een wisselschakelaar wisselt dan tussen de twee schakeldraden. Zo wordt de stroom onderbroken of doorgevoerd tot aan de lamp.
Hoe aansluiten
Aan de eerste schakelaar verbind je, net zoals bij de enkelpolige schakeling, de stroomvoerende geleider aan het gemarkeerde aansluitpunt. Er blijven dan nog twee aansluitpunten over bij de eerste schakelaar. Die mag je verbinden met de niet-gemarkeerde aansluitpunten van de tweede schakelaar.
Aan die tweede schakelaar rest er nu nog één vrije aansluiting, de gemarkeerde. Daarop moet je de schakeldraad aansluiten die naar de lamp gaat. De kleur van de schakeldraden tussen beide schakelaars mag je vrij kiezen. Om het logisch te houden, kan je het best één kleur gebruiken voor elk van de twee schakeldraden (bv. zwart en grijs).
Daarna rest je enkel nog de draad door te verbinden, de blauwe draad aan de lamp aan te sluiten en de geelgroene aardingsdraad te leggen.
Je merkt wellicht dat je verschillende kabels nodig hebt om een wisselschakeling te leggen. Tussen de schakelaars gebruik je een 5 G1,5-kabel. Die bestaat uit vijf geleiders met een doorsnede van 1,5 mm². De draad naar het lichtpunt en naar de zekeringskast is, zoals bij een enkelpolige schakelaar, een 3 G1,5-kabel. Daar zitten er slechts drie geleiders in.
Kruisschakelaar
Soms volstaan twee schakelaars voor één lichtpunt niet en heb je er drie of zelfs nog meer nodig. In woningen bevinden die zich meestal in de hal of in een gang. Bij elke deur die op de hal aansluit, is er dan een schakelaar voorzien.
De schakelaar wisselt tussen de twee spanningsdraden. In de ene positie schakelt hij de schakeldraden parallel door, in de andere positie kruist hij de schakeldraden. Zo wordt de stroom op dat punt dan al doorgevoerd of onderbroken.
Hoe aansluiten
Vanuit een wisselschakeling is het niet zo moeilijk om de stap te zetten naar een kruisschakeling. Tussen de twee wisselschakelaars komt een kruisschakelaar te zitten. Die voert de stroom rechtlijnig door in één stand en kruist de draden in de andere stand.
De stroomkring kan daardoor op ieder moment onderbroken of gesloten worden, wat betekent dat je vanop elk van de drie schakelpunten de lamp kan bedienen. In de praktijk is het belangrijk dat je de verschillende draden niet door elkaar haalt. Je gebruikt dan ook het best verschillende kleuren om vergissingen uit te sluiten.
De kruisschakelaar heeft twee gemarkeerde aansluitpunten. De twee draden die je daarop aansluit, moeten van dezelfde wisselschakelaar komen. Wie zich vergist, zal de lampen moeilijk kunnen bedienen. Kortsluiting zal echter enkel optreden, als je de fasedraad rechtstreeks op de blauwe nulgeleider aansluit, zonder dat er een verbruiker tussen zit.