In welke mate is er nog ruimte voor veranderingen in de manier waarop de certificatie er vandaag uit

Anne Beeldens: “Ik denk dat het van essentieel belang is dat we alles goed evalueren. Verloopt alles goed? Waar zitten de knelpunten? Zijn we niet te strikt geweest op de te gebruiken grondstoffen?
De eerste aanpak is vrij rigide, met weinig ruimte voor variatie. De ervaring zal moeten aantonen of dat te streng is."
Margo Briessinck: “Er is wel degelijk ruimte om veranderingen door te voeren. Zo is het mogelijk om in de toekomst voor bepaalde toepassingen 30 tot 40% aan recyclagemateriaal toe te laten. Zo breiden we de toepassingen buiten Standaardbestek 250 uit.
Daarnaast kunnen we ook meer kijken naar de prestaties van een mengsel. Voor asfalt zijn we daar ook al jaren mee bezig. In plaats van 6% bitumen voor te schrijven voor asfalt, eisen we bijvoorbeeld dat het asfalt moet voldoen aan vermoeiingsweerstanden. Dit laat toe dat we een grotere vrijheid op materialen in de mengsels krijgen."
Caroline Ladang: “Dat is een Europese tendens, maar we mogen daar niet te simplistisch mee omspringen. De samenstellingseisen zijn er voor een bepaalde reden en hebben hun relevantie. Als we willen certificeren op basis van prestaties, dan moeten we de statistiek induiken.
Certificeren op basis van één proef is namelijk een gevaarlijke evolutie. Statistische proeven waarin gemiddeldes en standaardafwijkingen toegepast worden, vormen hier een exactere wetenschap.
Het probleem is dat de producenten het moeilijk hebben met zo'n statistische proeven. Voor de producent is het beste bekomen resultaat de 'echte' prestatie, terwijl een klant eerder het laagste resultaat zal zien als de werkelijke meetwaarde."
Johan Horckmans: “Er werd eerder al de opmerking gemaakt dat de voorstudie zeer duur was. Als we werken met meerdere proeven en gemiddeldes, zorgen we er dan niet voor dat die last groter wordt?"
Caroline Ladang: “Een exact proefresultaat bestaat niet. Zelfs niet bij laboratoria. Alleen voor echt grote projecten waar je je kan permitteren om echt grote proefprojecten te doen, vind ik de prestatiegerichte ontwerpen op hun plaats. Daar is het economisch verantwoord om bijvoorbeeld vijf duurzaamheidsproeven te doen."
Anne Beeldens: “Misschien zijn de eisen op samenstellingen voor bepaalde toepassingen wel voldoende. Als we honderd proeven doen en die elke keer voldoen, dan kunnen we wel stellen dat die samenstellingseis voldoende is, en moeten de voorstudies niet elke keer plaatsvinden."
Margo Briessinck: “Het is ook niet absoluut noodzakelijk dat de kosten van die proeven op datzelfde werk afgeschreven worden. Je kan dat perfect afschrijven over meerdere werken."
Wat nu met de specifieke toepassingen van bepaalde soorten van gekleurd uitgewassen beton?
Anne Beeldens: “Men kan hier een voorstudie voorschrijven, maar dan wel in een beperkte mate. De vorst-dooiproef en de bepaling van de buigtreksterkte kunnen bijvoorbeeld weggelaten worden."
Willy Goossens: “Er zijn op die manier wel een aantal projecten waarbij de esthetiek van die types beton voor de kwaliteit komt. Alle problemen komen dan achteraf. Dat is ook niet aanvaardbaar."
Steven Schaerlaekens: “Die toepassingen zijn gewoon moeilijk onder te brengen in de huidige certificatie. Men mag ook niet vergeten dat het traject om een nieuw betontype te certificeren minstens enkele maanden duurt."
Caroline Ladang: “En toch is een certificatie hier belangrijk, want hier zijn voorstudies nog belangrijker omdat men telkens met een nieuw mengsel werkt."
Anne Beeldens: “Het moet voor die werken ook wel economisch haalbaar blijven, natuurlijk."
Wat brengt de toekomst?

Steven Schaerlaekens: “Volgens mij kan de certificatie twee kanten op. Ofwel zal ze na een zeer trage en lange inloopperiode toch een veralgemeende toepassing kennen. Ofwel zal het enkel een certificatie worden die de grote projecten aanbelangt. Dat zou jammer zijn, aangezien er al een oplossing was voor deze standaardwerken."
Johan Horckmans: “Ik kan alleen maar hopen dat het slaagt."
Dirk Van Loo: “We moeten openstaan voor de feedback die er zal komen van de sector. Deze certificatie is tot stand gekomen onder consensus en moet op die manier ook verder evolueren. Deze certificatie zorgde voor het wegwerken van een hiaat. Dat is al een grote stap.
Ten slotte wil ik toch benadrukken dat een goed product maar een eerste stap is naar een goed eindresultaat. Transport, uitvoering, onderhoud etc. spelen ook een grote rol. Daar moet verder over nagedacht worden."
Margo Briessinck: “Enerzijds zie ik de mogelijkheid op de uitbreiding van de toepassingen die buiten het Standaardbestek 250 vallen. Anderzijds zie ik ook de vrijheid op materiaalkeuze soepeler worden, zolang de mengsels aan bepaalde prestaties voldoen."
Caroline Ladang: “Voor mij is de impact van het transport, de levering, de nadoseringen ... op de kwaliteit niet te onderschatten. Er is dan ook een dringende vraag van de sector om deze dienst in een gerichte certificatie onder te brengen, waarbij de opleiding van de verschillende betrokkenen een grote rol speelt. De certificatie 'verhuurbedrijven' is momenteel in opstart. Daarnaast vraag ik me af hoe we de private mengsels kunnen inpassen in de bestaande certificatie."
Willy Goossens: “Ik denk dat de certificatie echt kan slagen als men de strenge eisen en voorschriften op termijn wat losser kan organiseren. Op die manier zal de certificatie zeker haar weg vinden."
Steven Schaerlaekens: “Wij zijn als federatie tevreden dat de laatste grote productfamilie in de wegenbouw nu ook van een certificatie voorzien is. Het is zeker een goede zaak dat de voorstudies, eisen en controles er zijn. We zijn echter wel eerder ongelukkig met het feit dat dat de praktische uitwerking van de certificatie verre van optimaal is. Zo is er bijvoorbeeld bijzonder weinig ruimte voor de producent om een goed verwerkbaar mengsel te kunnen leveren aan onze klanten-aannemers. Voor de betonproducent is de instapkost alsook de jaarlijkse certificatiebijdrage zéér hoog en is de certificatie meer een oplossing voor de grote standaardwerken die vandaag eigenlijk al onder controle waren. Een vaste betoncentrale certificeren om lokaal diverse (kleinere) werven te leveren kan economisch niet rendabel zijn naar onze mening. We kijken uit naar de evaluatie en bekijken hoe we meer synergie kunnen creëren."