Hoe noodverlichting plaatsen volgens de normen
Gebruik noodverlichtingsplan als leidraad
Noodverlichting is verplicht in openbare gebouwen en private bedrijven en helpt mensen veilig een gebouw te verlaten wanneer de netspanning uitvalt. Een veilige ontruiming vereist een gedetailleerd en doordacht noodverlichtingsplan. Daarbij is ook de juiste noodverlichtingsinstallatie cruciaal.
NOODVERLICHTING IS EEN VERZAMELNAAM
Verlichting in nood. Dat is noodverlichting. De noodverlichting in een gebouw wordt ingeschakeld als de netspanning geheel of gedeeltelijk in het gebouw wegvalt en de reguliere verlichting het bijgevolg laat afweten. Nood is misschien een groot woord, maar vergeet niet dat als de stroom uitvalt in een groot en druk gebouw en het er ineens donker is (er hoeft dan nog geen sprake te zijn van brand of dergelijke), dit kan leiden tot levensbedreigende situaties wanneer iedereen in paniek een uitgang zoekt. Vandaar dat noodverlichting verplicht is in openbare gebouwen zoals ziekenhuizen, winkels en hotels, en in private bedrijven. Er zijn twee belangrijke soorten noodverlichting:
- Vervangingsverlichting: is een volwaardige verlichting die ervoor zorgt dat de normale activiteiten bij een stroomuitval onder zo goed als ongewijzigde omstandigheden kunnen worden voortgezet.
- Noodevacuatieverlichting: zorgt ervoor dat iedereen bij een stroomuitval kalm en via de kortst mogelijke route het gebouw kan verlaten en dat (gevaarlijke) processen eerst nog veilig kunnen worden afgerond. In dit artikel gaan we dieper in noodevacuatieverlichting.
Soorten noodevacuatieverlichting
Noodevacuatieverlichting wordt opgesplitst in:
- Vluchtrouteaanduiding: markeert de vluchtroute met pictogrammen die aangeven hoe het gebouw op een veilige manier kan worden verlaten.
- Vluchtrouteverlichting: verlicht de vluchtroute uit een gebouw en zorgt ervoor dat de vluchtwegen en eventuele obstakels (bv. niveauverschil, richtingsverandering) op de route goed zijn te herkennen.
- Antipaniekverlichting: verlicht een ruimte, zodat de mensen die zich in de ruimte bevinden, die ruimte kalm kunnen verlaten en zich tot de vluchtroute kunnen begeven.
- Verlichting voor werkplekken met een verhoogd risico: zorgt ervoor dat (gevaarlijke) processen (bv. een zaagproces) bij een stroomuitval op een veilige en juiste manier kunnen worden afgerond.
Regelgevend kader
Waar en welke noodevacuatieverlichting er moet worden voorzien, is beschreven in normen. De drie belangrijkste zijn de NBN-EN 1838, de NBN-EN 60598-2- 22 en de NBN-EN 50172. Deze normen zijn alle drie in het KB van 12 juli 2012 vastgelegd, en dus verplicht in België. Het is de eigenaar van het gebouw of de werkgever die de eindverantwoordelijkheid draagt voor het naleven van deze normen:
- De NBN-EN 1838: beschrijft de verlichtingseisen voor noodverlichting. De NBN-EN 1838 is een Europese norm die in Europa werd geïntroduceerd om een standaardisatie van de regelgeving over noodverlichting binnen Europa te bekomen.
- De NBN-EN 60598-2-22: definieert de producttechnische eisen waaraan noodverlichtingsarmaturen moeten voldoen.
- De NBN-EN 50172: bepaalt hoe een noodverlichtingsplan moet worden opgesteld, hoe de inspectie en het onderhoud van de noodverlichtingsinstallatie moeten worden uitgevoerd en hoe het bijbehorende logboek moet worden aangelegd.
Een andere, te respecteren norm bij het uitvoeren van een noodverlichtingsinstallatie is de NBN-EN ISO 7010. - De NBN-EN ISO 7010: is de nieuwe Europese norm voor veiligheidspictogrammen. De norm beschrijft de kleuren, hoe de tekeningen op de pictogrammen er dienen uit te zien enz. Het doel van de ISO 7010 is om de pictogrammen in heel Europa te uniformeren. De NBN-EN ISO 7010 is verplicht omdat de NBN-EN 1838 verwijst naar deze norm.
HET NOODVERLICHTINGSPLAN
Om een noodverlichtingsinstallatie goed in te richten, zijn er veel gegevens nodig die in de praktijk vaak niet of onvoldoende ter beschikking zijn (bv. het project ligt nog op de tekentafel). Daarom het advies: inventariseer:
- Breng het gebouw in kaart.
- Bepaal de kortste vluchtroutes.
- Projecteer de vluchtrouteaanduiding.
- Projecteer de vluchtrouteverlichting, de antipaniekverlichting en de verlichting van werkplekken met een risico. De beste manier om dat te doen, is via een noodverlichtingsplan.
Het gebouw in kaart gebracht
Een noodverlichtingsplan geeft een beeld van de indeling van het gebouw en van de vluchtmogelijkheden:
- In welke ruimtes verblijven er personen?
- Hoe kunnen de personen zich het best verplaatsen naar een veilige omgeving? Voorkom bijvoorbeeld dat de vluchtroute leidt door risicovolle ruimten (bv. door een middenspanningsruimte of technische ruimte).
Het plan visualiseert de verblijfsruimtes, werkplekken met een verhoogd risico, vluchtroutes, nooduitgangen, risicovolle ruimtes, brandbestrijdingsuitrustingen, handbrandmelders, EHBO-posten enz.
Vluchtrouteaanduiding
Op basis van het plan wordt de vluchtrouteaanduiding geprojecteerd. De vluchtrouteaanduiding duidt de vluchtroute aan via pictogrammen. De pictogrammen geven alle vluchtroutes, nooduitgangen en nooddeuren aan. Als een nooduitgang niet direct zichtbaar is, dan moeten richtingaangevende signaleringen helpen om de nooduitgangen te vinden. Hoe de pictogrammen er moeten uitzien, staat in de NBN-EN ISO 7010 norm beschreven. Het groene gedeelte van de pictogrammen, ook wel de veiligheidskleur genoemd, moet in nood met minimaal 2 candela per m² verlicht worden. Dat gebeurt intern of extern:
- Intern verlichte pictogrammen: zijn beter zichtbaar vanop afstand dan extern verlichte pictogrammen. De zichtafstand is groter, namelijk: 200 x de hoogte van het pictogram: bv. een intern aangelichte pictogram van 10 cm hoog heeft een zichtafstand van 20 m.
- Extern verlichte pictogrammen (die nog vaak gebruikt worden in België): hebben een zichtafstand van 100 x de hoogte van het pictogram. De pictogrammen moeten op de vluchtweg dus korter op elkaar worden geïnstalleerd.
Ook de brandbestrijdingsuitrustingen, brandmelders en EHBO-punten worden met pictogrammen gemarkeerd (die hebben een rode kleur).
Vluchtrouteverlichting
De volgende stap is de vluchtrouteverlichting projecteren. Vluchtrouteverlichting gebeurt meestal door spots die in het plafond zitten en op de vloer schijnen. Ze verlichten de vluchtweg. Als norm voor de verlichtingssterkte op vluchtroutes geldt 1 lux. Brandbestrijdingsuitrusting, handbrandmelders en EHBO-posten moeten tegen de muur worden verlicht met minimaal 5 lux.
- Er dient vluchtrouteverlichting te worden voorzien binnen de twee meter van elke nooduitgang, trap (of ander niveauverschil), richtingsverandering, kruising of splitsing van gangen, brandbestrijdingsuitrusting en handbrandmelders, voorportaal van invalidentoiletten enz.
- Tussen deze verlichtingspunten in dient er bijkomend extra verlichting te worden voorzien, zodat de volledige vluchtweg met minimaal 1 lux wordt aangelicht.
Om de afstand tussen de verlichtingspunten te bepalen, worden de spacingtabellen van de verlichtingsarmaturen geraadpleegd. Daarin staat hoe ver de armaturen van elkaar moeten worden gemonteerd om een bepaalde verlichtingssterkte te halen.
Antipaniekverlichting
In ruimten die groter zijn dan 60 m², moet er antipaniekverlichting worden voorzien. Deze moet de ruimte bij een spanningsuitval volledig verlichten met minimaal 0,5 lux. Antipaniekverlichting moet ook worden voorzien in kleinere ruimtes met bijkomende risico’s (bv. een kleinere ruimte die door een groot aantal personen wordt gebruikt).
Verlichting van werkplekken met een verhoogd risico
Bij werkplekken met een verhoogd risico moet de verlichtingssterkte op de vloer minimaal 10 procent van de vereiste verlichtingssterkte in de normale situatie zijn (met als minimum 15 lux).
UITVOERING VAN DE NOODVERLICHTINGSINSTALLATIE
Noodverlichting bestaat standaard uit een lichtbron, voeding en elektronica.

Leds of fluorescentie
In negen op de tien gevallen wordt er als lichtbron voor ledspots gekozen. Het is een zuinige oplossing die bovendien een lange levensduur heeft. Zo dient een fluorescentiebuis als noodverlichting jaarlijks te worden vervangen, leds hebben een levensduur van plusminus tien jaar. De ledspots worden in het plafond (inbouw of opbouw) gemonteerd en schijnen een lichttapijt op de grond. Lenzen in de spots sturen het licht: namelijk een lange en smalle lichtverspreiding (asymmetrisch) voor vluchtrouteverlichting en een vierkante, wijde lichtverspreiding (symmetrisch) voor antipaniekverlichting. De kleurweergaveindex van de lichtbron moet minimaal 40 Ra bedragen, zodat de mensen de groene veiligheidskleuren van de vluchtroute voldoende kunnen herkennen. Belangrijk is dat de noodverlichting tijdig ingeschakeld wordt. Na het uitvallen van de stroom moeten de armaturen binnen een minuut de gewenste lichtsterkte produceren. In ruimten met een verhoogd risico geldt een tijdsbestek van 0,5 seconde. De noodverlichting moet bovendien voldoende lang kunnen blijven branden. Bij stroomuitval door een andere oorzaak dan brand moet de noodverlichting minimaal één uur aanblijven.

Centraal of decentraal gevoed
De voeding van noodverlichting gebeurt decentraal of centraal:
- Decentraal gevoede noodverlichting: maakt gebruik van verlichtingsarmaturen met een ingebouwde batterij.
- Centraal gevoede noodverlichting: bestaat uit verlichtingsarmaturen die niet zijn voorzien van een eigen batterij, maar worden gevoed door een centrale voedingsbron. Dat is meestal een batterij.
Enkele voordelen van een decentraal systeem:
- Een decentraal systeem is flexibeler dan een centraal. Als het gebouw nog wordt uitgebreid of aangepast, kunnen decentrale noodverlichtingsarmaturen eenvoudiger (er is geen bekabeling naar een centrale) worden geherpositioneerd.
- Bij het aanleggen van de kabelinfrastructuur bij centrale noodvoedingssystemen moet men rekening houden met de bekabeling en afdichting tussen diverse brandcompartimenten. Brand in het ene brandcompartiment mag immers geen nadelige invloed hebben op de noodverlichting in een ander compartiment.
- Een decentraal systeem beschikt niet over een dergelijke bekabeling. Een decentraal systeem is in aanschaf meestal goedkoper dan een centraal systeem.
Een aantal voordelen van een centraal systeem:
- De onderhoudskosten liggen bij een centraal systeem lager dan bij een decentraal systeem (al is er voor een onderhoud van een centraal systeem wel meer systeemkennis nodig). Er wordt aangeraden om de batterijen van decentrale noodverlichtingsarmaturen preventief om de vier jaar te vervangen (dat om de vier jaar voor tientallen armaturen doen kost vanzelfsprekend tijd en geld). Een centrale batterij hoeft maar om de acht jaar te worden vervangen, en dat op één plaats.
- Bij een centraal systeem kan de staat van de verlichtingsarmaturen centraal worden bewaakt. Decentrale armaturen centraal uitlezen kan ook, maar dan dient er een buskabel te worden voorzien tussen de verschillende armaturen en de centrale uitleescomputer (al kan dit bij sommige systemen ook al draadloos).
- Als decentrale verlichtingsarmaturen enkel op minder goed bereikbare plaatsen kunnen worden geïnstalleerd (bv. hoge plafonds, waardoor er bij installatie en onderhoud een hoogtewerker nodig is) of op plaatsen waar de temperatuur te laag (lager dan 5 °C) of te hoog is (hoger dan 35 °C), is een centraal gevoed noodverlichtingssysteem de oplossing. De meeste batterijen (centraal en decentraal) zijn gevoelig voor lage en hoge temperaturen. Een centrale batterij wordt daarom ook altijd het best in een geconditioneerde omgeving opgesteld. Bij de keuze voor een positie van een centraal voedingssysteem is het aan te raden om die niet te dicht bij de hoofdvoeding van het gebouw te voorzien, maar die in een aparte ruimte te installeren. Een groot deel van branden in een gebouw ontstaat immers bij het hoofdvoedingspaneel.

Aansturing door een spanningssensor
Meestal is het een spanningssensor die aan de verlichtingsarmaturen doorgeeft wanneer de spanning is weggevallen en de noodverlichting dus moet branden. De spanningssensor (of netwachter) kan op armatuurniveau, per kring of per verdieping worden geplaatst. Over het algemeen is er per groep een netwachter. De noodverlichting kan ook worden aangestuurd door een bewegingsmelder, schakelaar of timer bijvoorbeeld, als de noodverlichting wordt ingezet als nachtwaakverlichting in bijvoorbeeld een shoppingcenter.
INSPECTIE EN ONDERHOUD
Wettelijk (NBN-EN 50172) zijn een maandelijkse functietest en een jaarlijkse batterijtest van de noodverlichting verplicht. Een functietest is een korte check van de lamp, batterij en het laadsysteem. Bij een batterijtest wordt de spanning uitgeschakeld en worden de lamp, de batterij en het laadsysteem meer dan een uur getest. De meeste armaturen testen zichzelf, en dat vaak meer dan wettelijk voorgeschreven, namelijk eenmaal per week een functietest en eenmaal in dertien weken een batterijtest (dat is zo ingesteld omdat het typebestek van de Regie der Gebouwen dit voorschrijft). Duiken er bij die zelftests problemen op, dan geeft de armatuur alarm. Dat kan ter hoogte van de armatuur zijn (bv. met een groen of rood lichtje) of het kan dat er centraal alarm wordt geslagen.
