Het ABC van de trap uitgelegd
Iedereen weet uiteraard wat een trede en een leuning is, zonder is er immers maar weinig trap aan. Trappen bevatten echter genoeg elementen waarvan de term minder snel over onze lippen gaat. Bordes, stootbord, trapboom, ... Wij sommen hier enkele courante key-elementen van de trap voor je op.
De treden
Aantrede
Hoe moeilijk of gemakkelijk je een trap op- en afloopt heeft alles te maken met de aan- en optrede. Daarmee wordt er verwezen naar twee afstanden:
De aantrede is de horizontale afstand tussen de voorkanten van twee opeenvolgende treden.
- We spreken van een steile trap wanneer deze kleiner is dan 20 cm.
- De gangbare aantrede heeft een afstand tussen 20 en 27 cm.
- Bij een aantrede van 27 cm of groter wordt er van een trap met een kleine hellingshoek of een ‘luie’ trap gesproken.
Optrede
De optrede is de verticale afstand tussen twee opeenvolgende treden, die wordt gemeten van de bovenkant van trede één tot aan de bovenkant van trede twee.
- Normaal gezien ligt de optrede rond 18 cm,
- bij een steile trap is dat 19 cm of meer,
- bij een luie trap bedraagt die 17,5 cm of minder.
Bloktrede
De bloktrede is de eerste trede onderaan de trap, die vaak breder is dan de andere treden. Men kiest er dikwijls voor om de bloktrede uit een ander materiaal te laten vervaardigen dan de andere treden.
Trap- of tredeneus
De tredeneus, of ‘wel’, is het deel van de trede dat uitsteekt over het stootbord. Die schommelt vaak rond de 5 cm.
Stootbord of tegentrede
Wanneer het geen open trap betreft, zijn de treden telkens met elkaar verbonden door opvullende stootborden. Dat zijn de verticale vlakken vooraan tussen de treden.
Verdreven treden
Wanneer een trap een draai neemt hoeft die niet altijd onderbroken te worden door een platform, maar kan je ook verdreven treden plaatsen. Die wijken af in vorm en afmeting van de andere treden, aangepast aan de hoek die ze innemen.
Wellatten
Wellatten liggen onder de treden, tegen de stootborden. Ze beperken het doorbuigen van de trede, en zullen dus kraken voorkomen.
Welstuk
Het welstuk van de trap is de laatste trede bovenaan een trap. Die ligt op hetzelfde niveau als de vloer. Daarin kan een inkeping worden voorzien om de bevloering in te laten rusten.
Z-trap
Een z-trap is een trapsoort waarbij de stootborden niet volledig verticaal, maar schuin staan. Zo verbinden ze het achterste gedeelte van de ene trede met de tredeneus van die erboven.
De leuningen
Baluster
Voor de verbinding tussen de leuning en de trapboom wordt gebruikgemaakt van balusters of spijlen. Deze kunnen allerlei stijlen en vormen aannemen. Boven- en onderaan de trap bevinden zich de hoofdbalusters, deze zijn meestal iets dikker dan de tussenliggende spijlen.
Borstwering
De opeenvolging van de balusters wordt de borstwering genoemd. Dat is de totale verbinding tussen de handgreep en de trapboom. De gemiddelde hoogte ervan schommelt tussen 85 en 95 cm. De borstwering kan evengoed helemaal gesloten zijn zonder spijlen, of kan bestaan uit horizonalte buizen die de richting van de trap volgen.
Leuning
Een trap wordt bijna altijd gecombineerd met een bijpassende trapleuning als houvast. Qua dikte is een diameter van 33 tot 43 mm het meest aangewezen. Wanneer de leuning aangebracht wordt aan een muur (dus niet noodzakelijk aan spijlen verbonden) moet je ook rekening houden met de afstand tussen muur en leuning, die minimaal 5 cm moet bedragen.
Trapboom of trapwang
De zijbalken die de treden dragen worden trapbomen of -wangen genoemd. Bij open trappen kan de boom ook centraal worden aangebracht, daar worden dan de treden op gemonteerd.
Bij een zwevende trap is er niet altijd sprake van een boom, daarbij worden dan in de plaats beugels gebruikt om de treden aan de muur te bevestigen (afhankelijk van hoe stevig de muur is). Bij traditionele houten trappen bevatten de trapbomen ook inkepingen – nesten genoemd – om stootborden in te bevestigen.
Wrongstuk
Een wrongstuk is het gedeelte van de trapboom en de borstwering dat buigt waar de trap van richting verandert.
Ook belangrijk
Bordes
Een bordes is een platform dat tussen een aantal treden wordt geplaatst en hoofdzakelijk dient als rustpunt. De bordessen zijn doorgaans minstens vier keer zo groot als de treden. Ze worden het vaakst gebruikt wanneer de trap ergens van richting verandert, of wanneer een trap zodanig hoog is dat er meerdere rustpunten nodig zijn. Een trap met één of meerdere bordessen wordt een bordestrap genoemd.
Doorloophoogte
Hiermee wordt de hoogte aangeduid tussen de plaats waar de verdieping eindigt en de trede loodrecht eronder. Aan de hand van de doorloophoogte kan je aantonen of je al dan niet het hoofd stoot bij het oplopen van de trap.
Stijgingshoek
Elke trap heeft een bepaalde stijgingshoek. Dat is het aantal graden waarmee een trap stijgt. Een goed beloopbare trap heeft een stijgingshoek die niet meer dan 45° bedraagt. Hoe kleiner de hoek, hoe gemakkelijker hij beloopbaar is.
Landingsruimte
Bij een opklapbare trap is er ook sprake van de landingsruimte. Dit is de ruimte van het plafond tot de vloer die zich achter de uitgeklapte trap bevindt.
Vrije waairuimte
Bij een opklapbare trap houd je ook rekening met de vrije waairuimte. Dit is de ruimte die nodig is tijdens het uit- en inklappen van de trap.