Functiebehoud kabeldraagsysteem vereist integrale aanpak
Correcte plaatsing minstens even belangrijk als materiaalkeuze
Kabeldraagsystemen, zoals kabelgoten, kabelladders en draadgoten, zijn essentieel voor een veilige en efficiënte distributie van bekabeling doorheen gebouwen. Functiebehoud en vitale stroombanen zijn daarbij twee fundamentele pijlers.
Artikel 104 AREI
We hoeven u in deze het belang van artikel 104 van het AREI niet meer uit te leggen. Althans, dat hopen we toch, want dit is verondersteld parate kennis te zijn voor iedereen die in de installatiebranche werkzaam is. Ook voor kabeldraagsystemen is er een belangrijke rol weggelegd in dit AREI-artikel. Functiebehoud – dat elektrische leidingen hun functie nog de opgelegde tijd kunnen uitvoeren – was al langer belangrijk, maar de realiteit leert dat functiebehoud, zuiver voor kabels, niet volstaat. Functiebehoud voor kabels is nutteloos als de mechanische draagconstructie het bij brand snel begeeft, wat tot beschadiging van de kabels leidt. Dat is met name van belang bij vitale stroombanen; dat zijn alle leidingen binnen een gebouw die een levensnoodzakelijke functie bekleden:
- detectiesystemen voor brand, rook, positiebepaling van deuren …
- meldingsinstallaties naar bevoegde instanties zoals brandweer, hulpdiensten ...
- waarschuwingsinstallaties van aanwezige personen in gebouwen in geval van nood;
- alarminstallaties voor het verwittigen van personen om in noodsituaties de evacuatie in gang te zetten;
- deurontgrendelingsinstallaties als er zich een noodsituatie voordoet, zodat mensen zich naar een veilige plaats kunnen begeven;
- installaties voor rookafvoer zoals in ondergrondse parkeergarages moeten ook in noodsituaties kunnen functioneren, om te vermijden dat mensen verstikt raken bij brand voor ze de veilige plaats bereiken;
- over- en onderdrukinstallaties ter bescherming tegen rook;
- liften met prioritaire oproep die door de hulpdiensten gebruikt moeten worden om tot bij de brandhaard te komen of om mensen te evacueren;
- pompen die de waterdruk verhogen om plaatsen die in brand staan op grotere hoogte, te kunnen bereiken;
- veiligheidsverlichtings- en noodverlichtingsinstallaties ...
Meerdere categoriëen
Om de bekabeling van vitale stroombanen te voorzien, bestaan er categorieën, aangeduid volgens de brandweerstand FR. Die duidt van een elektrische geleider of kabel de geschiktheid aan om in dienst te blijven bij een brandhaard. FR heeft twee subcategorieën:
- FR1 heeft betrekking op proeven die toelaten om het behoud van de elektrische functie te beoordelen bij laboratoriumomstandigheden (kabel individueel getest).
- FR2 heeft betrekking op een proef die toelaat om de tijdsduur te beoordelen gedurende dewelke het behoud van de elektrische functie verzekerd is (kabel getest met draagstel en bevestiging).
Opletten met buitenlandse studiebureaus
De laatste jaren zien we een nieuw fenomeen opduiken: buitenlandse bedrijven die in ons land een nieuw gebouw plaatsen voor de plaatselijke afdeling, werken graag met het eigen studiebureau. Op zich kennen die mensen hun job even goed als hun Belgische tegenhanger, maar het is wel opletten geblazen voor twee zaken. Een eerste hinderpaal is de taalbarrière, die vaak de oorzaak is van spraakverwarring of nuanceverschillen door een manke vertaling van technische termen. Een tweede is een graad erger en is te wijten aan de vaak ontbrekende kennis over de Belgische normen van die bureaus. Als u als installateur geconfronteerd wordt met dergelijke situaties, kunnen we alleen maar aanraden om te controleren of deze identiek zijn met de Belgische norm en dit ook duidelijk te communiceren én te documenteren.
In het geval van de categorie F2 is er sprake van de eigenschap dat de bekabeling de vuurhaard niet verspreidt en dus meer geschikt is in het kader van brandveiligheid. Die kabels worden onder proefvoorwaarden volgens de norm getest en hebben in dat geval de eigenschap evenmin de vlam te verspreiden wanneer ze in bundel en/of verticaal hangen.
Normeringen
In theorie heeft u enkel een uitvoerende functie in dit geheel, maar de praktijk leert dat de realiteit op de werf niet altijd dezelfde is als die van de tekenaar achter zijn bureau. Daarom lichten we nog even de praktische werkwijze toe.
Eerst moet het toepassingsgebied afgebakend worden. Het AREI is in voege voor alle nieuwe installaties en voor installaties waarin wijzigingen of uitbreidingen zijn aangebracht na 04/09/2013. Daarin zit al meteen wat voer voor discussie, want wat heet precies een wijziging?
Het is vervolgens aan de bouwheer of uitbater van het gebouw om een risicobeoordeling te (laten) uitvoeren. Die zal onder meer de vitale stroombanen van de installatie aanduiden, alsook hun aard. Indien er geen vitale stroombanen aanwezig zijn, wordt een onderscheid gemaakt tussen situaties met bijzonder brandgevaar of met verwaarloosbaar brandgevaar. Ook in dit geval moet u dan de materialen gebruiken die voorgeschreven worden in de betreffende categorie.
Bij de vitale stroombanen is het duidelijk: zij moeten ≥ 1 uur operationeel blijven en er moet materiaal gebruikt worden met de juiste FR-classificatie. Hier moet u opletten, want indien een FR2 vereist is, betekent dit dat de fabrikant de volledige installatie moet certificeren, dus ook de draagstructuur van de kabels. De FR2-leidingen met hun draagstructuur moeten bovendien gemonteerd worden aan structurele elementen – draagmuren en plafonds – die de vereiste brandweerstand hebben. In het AREI luidt het zo: ‘De leidingen en hun toebehoren, ondergebracht in ruimten met een bijzonder brandgevaar, zijn ofwel van het type met kenmerk FR2, of equivalent hiermee, met een gewaarborgde operationaliteit zoals bepaald in punt e.1; Benevens de vereiste kwaliteit van de leidingen moet de installatie zodanig zijn ontworpen dat de toegekende functie gewaarborgd blijft gedurende de in punt e.1 hiervoor bepaalde duur.’
Test volgens DIN4102-12
Om de brandweerstand van draagstructuren te bepalen, is er geen NBN-norm in voege. In de praktijk wordt als leidraad in vele gevallen de Duitse norm DIN4102-12 toegepast. Die biedt de fabrikanten twee manieren om hun materialen te testen. Een eerste is een testopstelling met de gegevens zoals aangegeven in de tabel. Indien hiervan gebruikgemaakt wordt, kunnen in principe alle kabels gebruikt worden die gecertificeerd zijn voor een functiebehoud van minstens één uur. Daarbij moet wel nog gezorgd worden dat de uiteinden van de consoles worden opgehouden door een draadstang, dat de afstand tussen de verschillende trajecten onderling minstens 250 mm is en dat de console op de ophangsteun wordt geschroefd of gelast.
De testopstelling bestaat uit een installatie van 3 m met kabelkanalen, accessoires en kabels die worden aangesloten op een stroombron. In functie van het behaalde resultaat van de test kunnen drie graden van bescherming worden behaald: E30, E60 of E90. Let wel dat er in bepaalde gevallen een langere minimumweerstand opgelegd kan worden. In ziekenhuizen kan dat bijvoorbeeld twee uur zijn.
Als de standaardopstelling niet gevolgd wordt, dan kan enkel nog een kabel gebruikt werd die effectief getest werd met de niet-standaardopstelling. Fabrikanten kunnen er dus voor kiezen om hun materialen te certificeren met kabels van producenten X en Y. Als u dan een kabel gebruikt van een fabrikant die niet gecertificeerd is volgens die opstelling, zondigt u in principe tegen de DIN4102-12. Waarom wordt er dan überhaupt afgeweken van de standaardcertificering? Om financiële redenen. In grote gebouwen kan een afwijking van de standaardopstelling (bijvoorbeeld minder brede kabelgoten) leiden tot een besparing op materiaal en plaatsing.
Het goede nieuws in deze is dat er in de praktijk maar weinig rekening gehouden wordt met deze werkwijze. Over het algemeen aanvaardt de overheid de situatie waarbij de kabel en het kabeldraagsysteem apart getest werden door de fabrikant, het samen certificeren wordt niet als eis opgelegd. Let wel dat u altijd de plaatsingsvoorschriften van de fabrikant opvolgt. Het is niet omdat twee verschillende systemen beide getest werden volgens de DIN 4102-12 dat ze beide met hetzelfde bevestigingsmateriaal vastgemaakt kunnen worden aan wand of plafond. Daarom is er ook een certificering van brandweerstand van de ankers of expansiepluggen vereist.
Veelvoorkomende fouten
De normering kent hier en daar wat grijze zones, dus is de installateur in vele gevallen aangewezen op de eigen inzichten om de installatie van kabeldraagsystemen veilig te maken. Om die inzichten te verbeteren, kan men geholpen zijn met de volgende oplijsting van enkele veelvoorkomende fouten:
- Overschrijding van de opgegeven maximale afstand van 1.200 mm tussen de steunen. De planning van het traject is zeer belangrijk. Dat is in vele gevallen een uitdaging, omdat de werfsituatie niet altijd de plannen volgt. Andere aannemers hebben hun installatie anders gelegd, er is geen degelijke wand of plafond aanwezig op bepaalde punten, doorgangen zijn te smal …
- Niet respecteren van de minimale hoogte-afstand van 300 mm tussen twee verschillende kanalen. Ook het maximale aantal niveaus is beperkt en wordt opgegeven door de fabrikant.
- Geen brandveilige afwerking van de doorvoeren door wanden, zodat de compartimentering in het gedrang komt.
- De wand of het plafond heeft geen evenwaardige brandweerstand als de duur van het functiebehoud van het kabeldraagsysteem. Enkel beton en gewapend beton volstaan, al kan in bepaalde gevallen ook metselwerk geschikt zijn voor wandmontage. Gipswanden zijn dus ongeschikt.
- Overschrijding van de maximale kabelbelasting, bijvoorbeeld wanneer er achteraf kabels bijgetrokken worden door andere aannemers of het bedrijf zelf. Zij zijn dan in vele gevallen minder op de hoogte van het maximumgewicht. Een goede communicatie, gekoppeld aan het documenteren van uw installatie, is hier dus belangrijk.
- Verkeerd montagemateriaal. De afgelopen jaren is er enorm veel aandacht geweest voor het brandgedrag van kabels en hun draagsystemen. Wat daarbij weleens vergeten wordt, is dat een systeem maar zo sterk is als de zwakste schakel. Alles staat of valt dus met het correct toepassen van het juiste montagemateriaal. Kabeldraagsystemen laten zich op diverse manieren bevestigen: via enkelpuntsophanging, draadstangmontage, wandmontage … Bij beton, holle gewelven en cellenbeton behoren betonankers met functiebehoud tot de mogelijkheden. Hou er wel rekening mee dat de maximale belasting altijd afhankelijk is van de leverancier, die dit ook moet weergeven in zijn certificaat of de documentatie. Schroefankers zijn geschikt voor een ondergrond uit kalkzandsteen, betonnen metselblokken en baksteen met sponningen. Ook hier geldt dat de maximale belasting afhankelijk is van de leverancier.