Project rond twee bedrijfsconcepten voor de melkveehouderij in de kijker
Wat zijn de mogelijke toekomstpaden voor onze melkveehouderij? Gaat er over een tiental jaar nog een melkveehouderij mogelijk zijn? Hoe zal die er dan uitzien? Een team van onderzoekers van WUR (Wageningen Livestock Research), ILVO (Instituut voor Landbouw, Visserij en Voedingsonderzoek) en VCM (Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking) kreeg die vragen voorgelegd door de VLM (Vlaamse Landmaatschappij) en ging daarmee aan de slag om gepaste antwoorden te formuleren. Over wat dit wetenschappelijk project juist inhield, gaf senior researcher bij ILVO Veerle Van linden tekst en uitleg op het Zuivelsymposium georganiseerd door VLAM en BCZ.

Reflectie-interactief ontwerpen
"Reflectie-interactief ontwerpen (RIO) is een methodiek – overgenomen van WUR – die gericht is op het ontwikkelen van innovatieve oplossingen via een interactief en multidisciplinair proces", legde Veerle Van linden uit. "Het doel is niet alleen om kleine verbeteringen door te voeren, maar om radicaal anders te denken en zo tot systeeminnovaties te komen. Deze methode wordt toegepast voor grootschalige veranderingen, waarbij continu de praktische haalbaarheid wordt getoetst. RIO hebben we toegepast op de melkveehouderij, rekening houdend met verschillende bedrijfsomstandigheden en met een tijdshorizon van tien jaar. Deze termijn was bewust gekozen: lang genoeg om innovatieve oplossingen te ontwikkelen, maar kort genoeg om concrete transitiestappen te kunnen plannen."
Het project begon met het in kaart brengen van verschillende uitdagingen, zoals maatschappelijke acceptatie, ecologische impact, economische levensvatbaarheid en ruimtelijke inpassing. Op basis van deze uitdagingen werden tien concepten ontwikkeld en kwalitatief geëvalueerd, waarna de lijst werd teruggebracht tot twee uitgewerkte modellen. De eerste is de melkveestromenboer (een combinatie van energieboer, transitieboer en nutriëntenboer), en de tweede de melkveehoutboer.
"We hebben ons gericht op het verminderen van ammoniakemissies, met als doel om deze tegen 2030 met 15% te reduceren. Dit hebben we gerealiseerd door het aantal melkvee-eenheden met 15% te verlagen. Door minder koeien te houden, kwam er meer areaal vrij en waren er minder arbeidsuren nodig. De vrijgekomen middelen hebben we opnieuw ingezet om zowel ecologische als economische voordelen te behalen, wat de kern vormt van onze systeeminnovatie."
Melkveehoutboer
Het concept van de melkveehoutboer richt zich specifiek op melkveebedrijven die zich in de buurt van natuurgebieden bevinden. "Hier hebben we besloten om de vrijgekomen landbouwgrond te gebruiken voor het telen van alternatieve eiwitgewassen, zoals veldbonen. Deze veldbonen kunnen een deel van de geïmporteerde soja vervangen, waardoor de afhankelijkheid van externe eiwitbronnen afneemt. Bovendien wordt een deel van het tijdelijke grasland omgezet in permanent grasland, wat bijdraagt aan een duurzamer bodemgebruik. Daar worden er ook okkernotenbomen geplant, wat een vorm van agroforestry creëert (vandaar de naam melkveehoutboer). Deze bomen leveren niet alleen ecologische voordelen, maar kunnen ook een extra bron van inkomsten vormen."
Volgens Van linden leidt het model tot een kleinere ecologische voetafdruk, maar biedt het ook nieuwe vermarktbare producten en versterkt het de economische positie van de melkveehouder. "In ons model hebben we dus heel veel graasuren voorzien, namelijk 1.820 uren per jaar, wat aanzienlijk meer is dan in de traditionele melkveehouderij. Dit draagt direct bij aan een vermindering van ammoniakemissies, wat een van onze voornaamste doelstellingen was. Daarnaast hebben we de melkproductie per koe iets verlaagd omdat het voer in dit model een lagere voedingswaarde heeft door de verhoogde graasuren en het gebruik van natuurlijker, minder intensief voer."
"We hebben ons gericht op het verminderen van ammoniakemissies, met als doel om deze tegen 2030 met 15% te reduceren"
De resultaten laten zien dat het meest innovatieve scenario, het zogenaamde melkveehoutboerconcept, aanzienlijk beter presteert dan de andere scenario's. Specifiek leidt dit model tot een reductie van 22% in broeikasgasemissies vergeleken met de huidige standaardpraktijken.
"Dit bewijst dat onze aanpak niet alleen theoretisch haalbaar is, maar ook aanzienlijke ecologische voordelen kan opleveren. Naast de reductie in broeikasgasemissies hebben we ook gekeken naar andere milieuthema's zoals eutrofiëring, verzuring van de bodem en waterkwaliteit. In elk van deze categorieën scoort ons model beter dan de huidige melkveehouderijpraktijken. Dit betekent dat het melkveehoutboerconcept niet alleen bijdraagt aan lagere broeikasgasemissies, maar ook een positief effect heeft op verschillende andere, meer lokaal spelende milieuproblemen. Specifiek voor de ammoniakuitstoot zien we een significante vermindering vergeleken met de traditionele melkveehouderij. Wat betreft de kosten en opbrengsten, lijkt het toch dat dit concept, ondanks een langere terugverdientijd, economisch haalbaar kan zijn voor melkveehouders die bereid zijn te investeren in een duurzamere bedrijfsvoering. Dit model voldoet dus aan veel doelstellingen."
Melkveestromenboer
Het tweede concept, de melkveestromenboer, focust op het efficiënt beheren van nutriënten- en energiestromen om kringlopen te sluiten en afval te minimaliseren. Hoewel er graasuren zijn, blijven deze beperkt. Vrijgekomen landbouwgrond wordt benut voor het telen van rogge en haver. Haver kan worden verwerkt tot haverdrank, met reststromen als diervoeder, terwijl rogge stro oplevert voor stalgebruik. Dit model introduceert ook mestvergisting, resulterend in een duurzame meststof die synthetische mest vervangt.
Van linden: "Wanneer de milieueffecten van het stromenboerconcept worden bekeken, blijkt dat dit model een aanzienlijke verbetering vertoont in termen van broeikasgasreductie, met een afname van 26%. Dit is sterker dan het melkveehoutboerconcept. Echter, bij andere milieudoelen, zoals eutrofiëring en verzuring, is de verbetering minder uitgesproken. Dit is gedeeltelijk te wijten aan de manier waarop het model de ammoniakemissies berekent, vooral bij de vergisting van mest, waar er een dubbele opslag van mest plaatsvindt. Deze onvolledige of onnauwkeurige berekeningen – het gevolg van nog ontoereikende wetenschappelijke inzichten – kunnen ervoor zorgen dat het model in sommige gevallen slechter presteert dan in werkelijkheid het geval zou kunnen zijn."
Economisch gezien biedt het stromenboer-concept extra inkomsten door de verkoop van haver en door certificaten van de vergisters. Dit verbetert de economische haalbaarheid van het concept. De terugverdientijd voor dit model is korter dan voor het melkveehoutboerconcept, namelijk negen jaar, en het is daarmee economisch haalbaar voor boeren. Toch blijven er onzekerheden, zoals de kosten van de elektrotechnologie.

Significante innovaties
Van linden stelt dat beide concepten, hoewel niet perfect uitgewerkt, significante innovaties vertegenwoordigen voor de melkveehouderij. "Beide modellen behalen de doelstelling van een 15% reductie in ammoniakemissies, houden het inkomen van de boer op peil, en dragen bij aan duurzaamheid op ecologisch, ruimtelijk en maatschappelijk vlak. Ze dragen ook bij aan bredere maatschappelijke doelen zoals circulariteit en biodiversiteit, hoewel de praktische implementatie van deze concepten in de toekomst nog aanzienlijke uitdagingen met zich zal meebrengen. Een verdere uitwerking zal de haalbaarheid van deze concepten echter versterken. De praktische uitwerking zal echter niet van de ene dag op de andere gebeuren. Maar we hopen voor de toekomst."